Industrieel Erfgoed

Uit het industriële verleden zijn heel wat sporen bewaard gebleven. Sporen die een indruk geven van de ontwikkelingen van het vroegere industriële tijdperk. Steeds meer ontstaat de behoefte om ‘vergeten’ of ‘onbekend’ industrieel erfgoed zichtbaar te maken en de aandacht ervoor levend te houden, want elk object heeft een verleden en een verhaal. Het voormalige transformatorgebouwtje aan de Daniël Ockersestraat in Dreischor is zo’n object.

In het gebouwtje staan de toestellen voor het transformeren van elektrische stroom. Met transformatoren werd elektrische wisselstroom van hoge spanning simpel en praktisch verliesvrij omgezet naar lagere spanning (naar 220 volt gebruiksspanning). Zo werden de woningen van de inwoners van Dreischor vroeger van stroom voorzien. De transformatortoren is echter al meer dan een halve eeuw niet meer in bedrijf.

De transformatortoren is een stille getuige van een voorbije fase in de ontwikkeling van de techniek. De Stichting Monumenten Schouwen-Duiveland heeft ook dit onderdeel van het erfgoed gekocht en aan het bezit toegevoegd. Met de aankoop wordt voorkomen dat de trafotoren afglijdt in de vergetelheid en dat het ‘geruisloos’ zal verdwijnen.

In september 2009 is de toren gerestaureerd.

Bezichtigingslocatie

Daniel Ockersestraat 6
Dreischor

Adres

Daniël Ockersestraat 6

Bouwjaar

1928

Oorsprong

Transformatorhuis

Functie

Monument

Plaats

Dreischor

Bouwstijl

n.v.t.

Bijzonderheid

Type ‘Hoogtoren’

Jaar aankoop

2002

Bezoeklocatie

Daniël Ockersestraat 6
4315 ZA Dreischor

Historie Stroom- netwerk

Tot 1901 werd in Nederland hoofdzakelijk gelijkstroom toegepast. Wisselstroom bood echter in principe betere mogelijkheden want daarmee kon elektriciteit over een groter gebied worden verspreid. Eind 1913 waren grote delen van Nederland nog altijd van elektriciteit verstoken: ruim 900 gemeenten kenden geen elektriciteitsvoorziening. Dreischor ook niet. Elektrische verlichting werd lange tijd als luxe beschouwd. Elektriciteit was duur en de elektriciteitsvoorziening verkeerde zowel organisatorisch als technisch in de pioniersfase. Het weerhield sommige gemeenten ervan eraan te beginnen.

Omdat de behoefte aan elektriciteit toenam, werden elektriciteitscentrales opgericht. Tot 1912 berustte de zeggenschap over de elektriciteitsvoorziening bij de gemeentelijke overheden. Vanwege schaalvergroting en voortdurende expansie werden in toenemende mate de grenzen van de gemeenten overschreden. Dat leidde ertoe dat, na veel getouwtrek, de provincie werd aangewezen als instantie voor toezicht en controle op de elektriciteitsvoorziening. In elke provincie werden er elektriciteitsbedrijven opgericht; in Zeeland was dat de P.Z.E.M. (Provinciale Zeeuwse Elektriciteit Maatschappij). Dat gebeurde in 1919. De provincie leverde de stroom tot aan de gemeentegrenzen, daarna lag de verantwoordelijkheid bij de gemeente. Het aantal gemeentelijke distributiebedrijven nam toe, waardoor het platteland ook van stroom werd voorzien en de welvaart ook daar zou stijgen. Hoewel de elektriciteitsproductie in de industrie tussen 1913 en 1939 verachtvoudigde, steeg het verbruik in die periode nog sneller, namelijk bijna met de factor twaalf. Dat had tot gevolg dat de industrie net voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog de helft van haar elektriciteit uit openbare centrales betrok.

De P.Z.E.M. bood het torenvormige transformatorhuisje in januari 1956 te koop aan aan de gemeente Dreischor. De gemeente had er wel oren naar want ze had behoefte aan een droogtoren voor de brandslangen en zag mogelijkheden om zonder veel kosten het gebouwtje voor dit doel geschikt te maken. Bovendien lag het gebouwtje dichtbij de brandweergarage. De gemeenteraad besloot op 28 juni 1956 het voormalig transformatorhuisje met erf (groot 42 centiaren) te kopen voor 130 gulden!